„scheen“: zelfstandig naamwoord scheen [sxeːn]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <schenen> Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) Schienbein Schienbeinonzijdig | Neutrum, sächlich n scheen scheen ejemplos iemand tegen de schenen schoppen ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemanden gegen das Schienbein tretenook | auch a. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand tegen de schenen schoppen ook | aucha. figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
„scheen“: onvoltooid verleden tijd scheenonvoltooid verleden tijd | Imperfekt impf Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) scheen → ver „schijnen“ scheen → ver „schijnen“