„zuiver“: bijvoeglijk naamwoord zuiver [ˈzœyv̊ər]bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) rein, sauber, lauter, naturrein, Netto-, rein rein, sauber zuiver zuiver ook | aucha. lauter zuiver figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig zuiver figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig naturrein zuiver zuiver Netto-, rein zuiver economie | WirtschaftWIRTSCH zuiver economie | WirtschaftWIRTSCH ejemplos zuivere winst Netto-, Reingewinnmannelijk | Maskulinum, männlich m zuivere winst zuiver en alleen einzig und allein zuiver en alleen