„stapel“: zelfstandig naamwoord stapel [ˈstaːpəl]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-s> Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) Stapel, Haufen, Stoß Stapelmannelijk | Maskulinum, männlich m stapel Haufenmannelijk | Maskulinum, männlich m stapel Stoßmannelijk | Maskulinum, männlich m stapel stapel ejemplos van stapel lopen vom Stapel laufen van stapel lopen van stapel lopen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig vonstattengehen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig van stapel lopen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig
„stapel“: bijvoeglijk naamwoord stapelbijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) total verrückt total verrückt stapel stapel ejemplos stapel op versessen auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) vernarrt in (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) stapel op