„schielen“ schielen Vista general de todas las traducciones (Para obtener más detalles de la traducción, hacer clic/pulsar) scheel zien, lonken, gluren scheel zien schielen schielen lonken schielen figurativ, in übertragenem Sinn | figuurlijkfig schielen figurativ, in übertragenem Sinn | figuurlijkfig besonders | vooralbesonders gluren schielen pejorativ, abwertend | pejoratief, kleinerendpej schielen pejorativ, abwertend | pejoratief, kleinerendpej ejemplos das Schielen scheelheid das Schielen schielen auf (Akkusativ | accusatief, 4e naamvalakk) (oder | ofod nachDativ | datief, 3e naamval dat) tersluiks kijken naar schielen auf (Akkusativ | accusatief, 4e naamvalakk) (oder | ofod nachDativ | datief, 3e naamval dat)